Bij jongens met de ziekte van Duchenne ontbreekt het eiwit dystrofine. Beckerpatienten hebben minder dystrofine dan normaal. Hoe ernstig de ziekte is, blijkt sterk te variëren tussen patiënten. Daarbij speelt de vorm van het dystrofine een belangrijke rol, evenals genen voor ontstekingsreacties en littekenvorming. Dat ontdekte promovenda Janneke van den Bergen die 24 juni promoveerde aan het LUMC.
De ziekte van Duchenne is een ernstige spierziekte. Ongeveer 1 op de 3.500 jongens in Nederland heeft Duchenne – de aandoening komt vrijwel alleen bij mannen voor. Kinderen zijn gemiddeld vier jaar als Duchenne wordt ontdekt. Tot voor kort werden zij gemiddeld slechts 27 jaar. De spieren gaan gedurende hun leven geleidelijk achteruit en ze overlijden uiteindelijk vaak aan hartfalen of een longontsteking, door aantasting van de ademhalingsspieren.
Prednison
“Veel Duchennepatiënten overlijden nog steeds erg jong, maar de levensverwachting is de laatste tijd wel gestegen”, vertelt Janneke van den Bergen, neuroloog in opleiding. “De zorg is verbeterd door onder meer de introductie van prednison. Veel patiënten hebben hier baat bij, omdat het ontsteking in de spieren remt en daardoor schade vermindert. Maar omdat andere ontstekingsremmers niet werken, denken we dat prednison meer doet. Mogelijk beïnvloedt het signaaleiwitten, waardoor schadelijke processen worden afgeremd.”
Fysiotherapie
Duchennepatiënten die prednison gebruiken worden gemiddeld rond hun twaalfde verjaardag afhankelijk van een rolstoel, twee jaar later dan patiënten die geen prednison gebruiken. Van den Bergen: “Prednison hoort nu in principe ook bij de standaardbehandeling, tenzij er sterke bijwerkingen zijn. Met name gedragsveranderingen zijn soms een reden om met het medicijn te stoppen.” Ook andere verbeteringen in de zorg dragen bij aan het uitstel van de rolstoelafhankelijkheid, zoals betere fysiotherapie, spalken en verlenging van de achillespees.
Littekenweefsel
Van den Bergen ontdekte dat een gen dat een rol speelt bij de vorming van littekenweefsel, ook van invloed is op de ernst van de ziekte. “Duchennepatiënten met een gunstigere versie van dit gen, hebben een milder ziektebeloop. De vorming van fibrose, dat littekenweefsel vormt, draagt bij aan het verlies van spierweefsel dat zich bij Duchennepatiënten voordoet”, aldus Van den Bergen.
Ziekte van Becker
Becker spierdystrofie of de ziekte van Becker is een milde variant van de ziekte van Duchenne en nog zeldzamer: ongeveer 1 op de 8.000 mannen heeft deze aandoening. Het dystrofinegen is bij Beckerpatiënten gemuteerd, maar minder erg dan bij Duchenne. De patiënten maken wel dystrofine aan maar die is korter of langer dan normaal. “De variatie bij Becker is erg groot. Sommigen hebben de verschijnselen van Duchenne, andere hebben slechts lichte spierzwakte. Bij een deel van deze mensen wordt de ziekte nooit ontdekt, of pas wanneer bij een kleinkind Becker wordt ontdekt. Dan blijkt opa ook al heel lang een lichte kramp in de spieren te hebben. Het is wel goed om te weten dat je Becker hebt, omdat controle bij een cardioloog gewenst is.” Van den Bergen ontwikkelde een ziekte-ernstschaal die de mate van ziekte bij een individuele patiënt weergeeft.
Groot eiwit
Daarnaast onderzocht de promovenda onder meer de relatie tussen de hoeveelheid dystrofine die een patiënt met Becker spierdystrofie heeft en de ernst van zijn ziekte. Die blijkt niet heel sterk te zijn. “Bij iemand die helemaal geen dystrofine heeft, heeft de ziekte altijd een erg ongunstig beloop. Maar als iemand wel een beetje dystrofine aanmaakt, zijn er veel andere factoren die de ernst medebepalen, zoals op welke locatie de mutatie in het gen voor dystrofine zit. Dystrofine is een erg groot eiwit, en niet elk deel is even belangrijk voor het functioneren. Vooral de uiteinden van het eiwit zijn onmisbaar, omdat die zorgdragen voor de functie van het eiwit: het celskelet verankeren aan de buitenkant van de spiercel.”
Janneke van den Bergen promoveerde op 24 juni op het proefschrift Diversity in disease course of Duchenne and Becker muscular dystrophy
Bron: Leids Universitair Medisch Centrum LUMC - Publicatiedatum 2 juli 2015