Publicatie nieuwsbrief Spierziekten Nederland – Ziekte van Pompe

Onderzoek naar leefstijl bij spierziekten

Verslag van presentatie op het Spierziektecongres, 14 september 2019 in Veldhoven - Door Hanneke Hof-Tanis

De eerste spreker was dr. Linda van den Berg. Ze is sportarts en onderzoeker bij het Centrum voor Lysosomale en Metabole ziekten, in het Erasmus MC Rotterdam. Ze gaf een erg interessante, goede en duidelijke presentatie, met veel nieuwe informatie.

Ze doet vooral onderzoek naar bewegen en een goede leefstijl bij de ziekte van Pompe. Deze onderzoeken kunnen wellicht ook iets betekenen voor mensen met een congenitale myopathie. De ziekte van Pompe heeft een andere oorzaak dan een congenitale myopathie, maar ze horen allebei tot de groep neuromusculaire aandoeningen (spierziekten). Bij de ziekte van Pompe werkt een enzym onvoldoende waardoor glycogeen (een vorm van opgeslagen suiker) niet wordt afgebroken en zich opstapelt. Als er te veel glycogeen in de spiercellen worden opgeslagen, raken de cellen beschadigd en kunnen de spieren niet goed functioneren. Congenitale myopathieën worden veroorzaakt door afwijkingen in verschillende genen. Vaak ligt de oorzaak in het ontbreken van een spiereiwit.

Er zijn enkele verschillen tussen de ziekte van Pompe en een congenitale myopathie. Bij de ziekte van Pompe is er sprake van secundaire spierschade door opstapeling van glycogeen. Bij een congenitale myopathie is er sprake van primaire spierschade door het ontbreken van een spiereiwit. Een ander verschil is dat de spierzwakte bij de spierziekte van Pompe, over het algemeen, progressiever is. Voor congenitale myopathieën is helaas (nog) geen behandeling mogelijk en voor de ziekte van Pompe wel.

Vroeger werd iemand met een spierziekte geadviseerd zo min mogelijk te bewegen en de spieren zo weinig mogelijk te belasten. Sinds het jaar 2000 ongeveer, worden allerlei onderzoeken uitgevoerd naar de effecten van bewegen bij spierziekten. Uit deze onderzoeken is gebleken dat bewegen juist wel goed is! En, dat sommige mensen door beweging soms verbetering merken in bijvoorbeeld het uithoudingsvermogen.

Dokter van den Berg heeft een onderzoek verricht naar de leefstijl bij mensen met de spierziekte van Pompe.

Bij dit onderzoek stonden vier onderdelen centraal:

  • duurtraining, vooral gericht op uithoudingsvermogen;
  • spiertraining (krachttraining, meer en grotere spiervezels) en spieruithoudingsvermogen;
  • stabiliteitstraining en;
  • functionele training.

De deelnemers trainden drie keer per week, anderhalf tot twee uur per keer. De training bestond uit het lopen op een lopende band, fietsen op een hometrainer, krachtoefeningen doen met verschillende apparaten en balansoefeningen doen. Dokter van den Berg en een andere arts bezochten de patiënten iedere twee weken. Ze hielden in de gaten hoe het ging met de mensen en gaven hun adviezen.

Uit het onderzoek is het volgende gebleken:

  • het is veilig bevonden;
  • na afloop werd minder vermoeidheid en minder pijn aangegeven door patiënten;
  • uithoudingsvermogen, rompstabiliteit en spierkracht zijn bij veel mensen verbeterd.

Een congenitale myopathie wordt meestal veroorzaakt door het missen van een bepaald spiereiwit. In Nederland is er nog geen onderzoek verricht naar sporten / bewegen bij een congenitale myopathie. In Denemarken is er wel een onderzoek gedaan bij deze groep spierziekten. Dit onderzoek is vooral gericht op duurtraining. Dit komt waarschijnlijk doordat het te maken heeft met het ontbreken van een spiereiwit.

Om aan dit Deense onderzoek mee te doen moest men aan de volgende eisen voldoen:

ten minste 18 jaar oud zijn;

  • de genetische fout moet zijn vastgesteld;
  • minstens 30 minuten achter elkaar kunnen fietsen;
  • 60 minuten achter elkaar kunnen bewegen, bijvoorbeeld op de lopende band of hometrainer.
  • men mag geen andere medische aandoening hebben.

Deelnemers dienden drie keer per week, een uur lang, thuis op de hometrainer te fietsen, tien weken lang. Maar vier van de zestien patiënten die meededen aan dit onderzoek hebben het af kunnen maken. Zeven mensen kregen de training niet gecombineerd met hun werk en sociale of privé leven. De overige deelnemers waren te moe door de trainingen. Zij konden daardoor het traject niet langer volhouden.

Uit het onderzoek is het volgende gebleken:

het is veilig bevonden;

  • uithoudingsvermogen is bij een aantal deelnemers iets verbeterd;
  • sommige mensen hadden veel last van vermoeidheid;
  • de training had geen functioneel effect.

Dit laatste komt waarschijnlijk door de korte duur van het trainingsprogramma en doordat het gericht was op het trainen van het uithoudingsvermogen.

Vraag van iemand uit het publiek: Is boksen een goede sport om te doen, voor iemand met een congenitale myopathie?

Boksen zelf is wel goed voor het verbeteren van het uithoudingsvermogen. Zolang de spierpijn erna niet te heftig is en niet te lang duurt, is het goed om het te blijven doen.

Een andere vraag van iemand uit het publiek: Is het goed om krachttraining te doen?

Door het gebrek aan onderzoek is het moeilijk om hier uitspraken over te doen. Er zijn ook verschillende typen krachttraining. Als je het wilt proberen begin dan met laag gewicht en veel herhalingen. Zolang de spierpijn erna niet te heftig is, kan het geen kwaad. Als de spierpijn na een paar dagen weg trekt, dan kun je doorgaan met krachttraining te doen.

Veel mensen met de ziekte van Pompe ontwikkelen een hoger BMI in de loop van het ziekteproces. Dit komt waarschijnlijk doordat ze weinig tot niet kunnen bewegen. Door meer overgewicht moeten ze ook meer gewicht mee dragen. Daardoor is men vaak minder actief. Hierdoor is er meer kans op het krijgen van hart- en vaatziekten, suikerziekte en andere aandoeningen die het gevolg zijn van overgewicht. Er is een nieuw onderzoek gestart bij de ziekte van Pompe. Bij het eerste onderzoek werd vooral gekeken naar de effecten van training op korte termijn. Bij dit volgende onderzoek wordt ook gekeken naar de effecten op lange termijn. Tevens zal er in dit nieuwe onderzoek gekeken worden naar de combinatie van trainen en het volgen van een dieet, gedurende twaalf weken. Het doel van dit onderzoek is het uithoudingsvermogen, spierkracht, gewicht en kwaliteit van leven nog verder te verbeteren. Dit onderzoek zou wellicht ook iets kunnen betekenen voor mensen met een congenitale myopathie.Naast dat er veel verschillen zijn tussen de ziekte van Pompe en een congenitale myopathie, zijn er namelijk ook veel overeenkomsten.


Anesthesie bij congenitale spierziekten. Wat zijn de aandachtspunten? Waar moet u op letten?

Verslag van presentatie door dr. N. Voermans op het Spierziektecongres, 14 september 2019 in Veldhoven - Door Madelief Gubbels

Neuroloog dr. Nicol Voermans, werkzaam bij het Spierziekten Centrum in het Radboudumc te Nijmegen, zet zich in om de zorg voor mensen met een spierziekte te verbeteren. Samen met dr. Marc Snoeck, anesthesioloog in het Canisius Wilhelmina Ziekenhuis én deskundige op het gebied van Maligne Hyperthermie, maken zij zich sterk om het onderwerp ‘narcose bij spierziekten’ onder de aandacht te brengen van zowel patiënt als anesthesioloog. Tijdens het Spierziektecongres (Veldhoven, 14 september 2019) gaf dr. Voermans een lezing over de stand van zaken rondom dit onderwerp, wat aansloot bij het project ‘Spoedzorg bij spierziekten’ van Spierziekten Nederland. Dit artikel zet de hoofdzaken van haar presentatie op een rijtje.

Anesthesie

Anesthesie, ook bekend als verdoving, maakt een ingreep of operatie mogelijk waarbij pijn wordt bestreden. We kunnen drie soorten anesthesie onderscheiden: een roesje (sedatie), plaatselijke verdoving (loco-regionale anesthesie) en algehele verdoving (narcose of algehele anesthesie). Met name bij de eerste en laatstgenoemde vormen moet men alert zijn bij patiënten met een spierziekte, omdat hierbij complicaties kunnen optreden.

Bij algehele verdoving wordt een combinatie van middelen via een kapje of via het infuus toegediend. De patiënt wordt op deze manier ‘onder narcose’ gebracht. Deze middelen onderdrukken de ademhalingsprikkel vanuit de hersenen waardoor patiënten niet of te weinig ademhalen. Daarom moet de ademhaling ondersteund of overgenomen worden door middel van een beademingsapparaat. Hierbij kunnen bij patiënten met een spierziekte complicaties optreden. Om ervoor te zorgen dat een beademingsbuis zonder problemen in de luchtpijp kan worden geplaatst, moeten namelijk spierverslappers toegediend worden. Aangezien deze spierverslappers direct op de spieren werken, kunnen deze middelen naast de gewenste- ook een ongewenste uitwerking hebben op mensen met een spierziekte. Voor de neuroloog, anesthesioloog én patiënt is het van groot belang om van deze mogelijke complicaties op de hoogte te zijn.

Depolarisende en niet-depolariserende spierverslappers

Wat maakt deze spierverslappende middelen in sommige gevallen nu gevaarlijk voor mensen met een spierziekte? Om deze vraag te kunnen beantwoorden zullen we eerst moeten kijken naar hoe een spier aangestuurd wordt. Om een spier te laten bewegen, wordt een elektrisch signaal vanuit de hersenen afgegeven aan het ruggenmerg. Vanuit het ruggenmerg ontspringt een zenuw die dit signaal verder geleidt tot de overgang tussen zenuw en spier. Bij aankomst van het elektrisch signaal bij deze overgang komt er een stofje genaamd acetylcholine vrij in de ruimte tussen de zenuw en de spier. Dit stofje geeft de spier het signaal om aan te spannen.

Spierverslappers, zoals gegeven tijdens algehele verdoving, zorgen ervoor dat het elektrische signaal dat vanuit de hersenen naar de spier loopt, wordt onderbroken waardoor het signaal de spier niet meer bereikt. Als gevolg hiervan verslappen alle spieren.

Er bestaan twee soorten spierverslappers: depolariserende en niet-depolariserende spierverslappers. Kenmerkend voor depolariserende spierverslappers is dat deze middelen een kortdurende aanspanning van de spieren teweegbrengen voordat de spierverslapping intreedt. Alle spieren in het lichaam worden dan kortdurend aangespannen. Hierna dooft het signaal langdurig uit en zal de spier bij een gezond persoon verslappen. Bij patiënten met een spierziekte bestaat het risico dat de spieren deze ongecontroleerde aanspanning niet kunnen verwerken, wat kan leiden tot spierafbraak en een te hoog kaliumgehalte in het bloed met het risico op hartritmestoornissen tot gevolg.

De meest gebruikte depolariserende spierverslapper is het middel succinylcholine. Dit middel staat bekend om zijn snelle werking en wordt daarom vaak in noodsituaties gebruikt. Met het oog op de complicaties zoals hierboven beschreven, dient dit specifieke middel absoluut vermeden te worden bij mensen met een spierziekte.

Een andere groep spierverslappers zijn de niet-depolariserende spierverslappers. Bij dit type spierverslappers wordt de spierverslapping niet voorafgegaan door zo’n ongecontroleerde aanspanning, maar zorgt het middel direct voor spierverslapping. Deze groep spierverslappers kan wél veilig gebruikt worden bij mensen met een spierziekte, al dient ook met deze middelen voorzichtig te worden omgegaan. Mensen met een spierziekte ervaren namelijk over het algemeen een langer en sterker effect van niet-depolariserende spierverslappers. Deze middelen dienen daarom in een lagere dosering gegeven te worden dan bij mensen zonder spierziekte.

Maligne hyperthermie

Maligne hyperthermie (MH) is een levensbedreigende complicatie die kan optreden door het gebruik van succinylcholine en/of dampvormige anesthetica tijdens of vlak na algehele verdoving. Patiënten met specifieke aangeboren spierziekten hebben een verhoogde kans op een maligne hyperthermie reactie tijdens of vlak na narcose (onder andere central core disease en multiminicore disease). Dit komt omdat deze aandoeningen veroorzaakt worden door veranderingen in het RYR1 of CACNA1S gen. Door veranderingen in deze genen zit er een fout in de bouwtekening van belangrijke eiwitten in de spier. De calciumhuishouding van spiercellen bij deze patiënten raakt na toediening van uitlokkende middelen verstoord. Hierdoor verkrampen de spieren wat leidt tot spierafbraak, een verhoging van de lichaamstemperatuur en diverse potentieel gevaarlijke bijwerkingen zoals nierfunctiestoornissen, een verhoogd koolzuur- en kaliumgehalte in het bloed en hartritmestoornissen.

Sinds 1980 is een maligne hyperthermie reactie goed te behandelen met behulp van het middel dantroleen. Dit middel is in elke operatiekamer in Nederland aanwezig, waardoor een maligne hyperthermie reactie - mits snel herkend en behandeld - nog zelden levensbedreigend is. Ook hier geldt; voorkomen is beter dan genezen. Als bekend is dat een patiënt een verhoogd risico heeft op het krijgen van maligne hyperthermie, zullen er bij algehele verdoving daarom andere spierverslappers gebruikt worden tijdens algehele verdoving en zal de narcose niet met een kapje kunnen worden gegeven. Van zo’n alternatieve anesthesie is bekend dat ze onschadelijk zijn voor mensen die gevoelig zijn voor MH. Tijdens het pre-operatief consult wordt een inschatting gemaakt van de kans op een maligne hyperthermie reactie. Bij vragen kan men zich wenden tot het MH-expertise centrum in het CWZ in Nijmegen (MH@cwz.nl).

Pre-operatief consult

Om een geplande operatie zo voorspoedig en veilig mogelijk te laten verlopen, vindt voorafgaand aan de ingreep een gesprek met de anesthesioloog plaats, het zogenaamde pre-operatief consult. Tijdens dit gesprek zullen verschillende zaken aan de orde komen, waarbij met name aandacht wordt besteed aan de medische voorgeschiedenis, medicijngebruik en de hart- en longfunctie van de patiënt. Met name bij mensen met een spierziekte is het van belang om van deze informatie op de hoogte te zijn, omdat spierziekten gepaard kunnen gaan met een beperkte pompfunctie van het hart en zwakte van de ademhalingsspieren. Indien er geen recente informatie over de hart- en/of longfunctie beschikbaar is, zal de patiënt indien nodig nog voor de operatie verwezen worden naar de cardioloog en/of longarts. Deze arts zal aanvullend onderzoek uitvoeren, bijvoorbeeld in de vorm van een hartfilmpje, een echo van het hart en/of longfunctietesten waarbij de kracht van de ademhalingsspieren wordt gemeten. Naast het onderzoek naar hart- en longfunctie is het van belang dat de anesthesioloog goed op de hoogte is van de spierziekte. Het is hierbij belangrijk dat de patiënt, indien dit nog niet bekend is, zelf aangeeft dat hij/zij een spierziekte heeft en/of gevoelig is voor maligne hyperthermie (of dat MH in de familie voorkomt).

Maatregelen tijdens de operatie

Tijdens de operatie van een patiënt met een spierziekte moet met verschillende zaken rekening worden gehouden. Zoals eerder genoemd, dient het gebruik van depolariserende spierverslappers te allen tijde vermeden te worden. Ook moet gelet worden op de lichaamstemperatuur. Spieren zijn namelijk niet alleen verantwoordelijk voor het bewegen van het lichaam, maar ook voor de instandhouding van de lichaamstemperatuur. Mensen met een spierziekte hebben vaak minder spiermassa en kunnen hierdoor sneller afkoelen. Omdat het op de operatiekamer doorgaans wat kouder is dan normale kamertemperatuur, zal daling van de lichaamstemperatuur hier sneller optreden. Dit kan voorkomen worden door tijdens de operatie de patiënt op een warme ondergrond te leggen en een extra deken over de patiënt heen te leggen. Daarnaast ontstaat bij mensen met een verminderde spiermassa sneller een te laag suikergehalte. Ook hier is de anesthesioloog alert op tijdens de ingreep.

Tevens is het van belang om het effect van de spierverslappers tijdens de ingreep goed in de gaten te houden. Zoals eerder genoemd hebben spierverslappers namelijk een sterker en langduriger effect bij mensen met een spierziekte. Door middel van ‘neuromusculaire monitoring’ is het effect van spierverslappers tijdens de operatie eenvoudig te meten. Aan de hand van de uitslag van deze meting kan worden beoordeeld in welke mate de spier ‘verslapt’ is en kan de dosering zo nodig worden aangepast.

Spoedoperaties

Bij ongeplande/spoed operaties is er geen tijd voor een pre-operatief consult en bestaat het gevaar dat de behandelaars niet volledig op de hoogte zijn van de gezondheidstoestand van de patiënt. Voor u als patiënt is het daarom raadzaam om bij een eerstvolgend artsenbezoek nadrukkelijk te vragen of op een zichtbare plek in het elektronisch patiëntendossier staat vermeld dat u een spieraandoening heeft. Op deze manier zullen hulpverleners tijdens een noodsituatie hiervan op de hoogte zijn en kan rekening gehouden worden met uw spierziekte. Ook bestaan er alarmpenningen en SOS kaarten, gemaakt door Spierziekten Nederland, die u als patiënt bij u kunt dragen om omstanders en hulpverleners bij een noodsituatie op de hoogte te stellen. Op de website van de patiëntenvereniging is hierover meer informatie te vinden: www.spierziekten.nl/themas/anesthesie-en-spierziekten/voorzorgsmaatregelen-bij-anesthesie.

Vragen van het publiek

Als succinylcholine zo’n heftige reactie teweeg kan brengen en zo’n drastische gevolgen kan hebben, waarom wordt het dan nog gebruikt?

Het is de snelst werkende spierverslapper die er is. Als iemand in ademnood is en diegene moet zo snel mogelijk beademd worden, dan is dit bij uitstek het beste middel voor mensen zonder spierziekte of verhoogde gevoeligheid voor maligne hyperthermie. Een ander belangrijk voordeel is dat succinylcholine maar tien minuten werkt. Na die tien minuten kan de patiënt weer zelf ademen, wat dit middel ideaal maakt voor kortdurende ingrepen. Andere spierverslappers werken vaak vele malen langer.

Hoe moet het dan op vakantie als je MH-gevoelig bent? Hebben ze in buitenlandse ziekenhuizen het medicijn tegen MH?

In de meeste Westerse ziekenhuizen zal het middel dantroleen aanwezig zijn. Indien u verder op reis gaat naar minder ontwikkelde gebieden is het belangrijk om naast een SOS-hanger altijd een Engelstalige brief bij u te dragen waarin staat beschreven dat u MH-gevoelig bent. Deze kunt u laten opstellen door uw arts Verder kunt u artsen verwijzen naar de website van de Europese organisatie voor MH: www.emhg.org/about. Op deze website is Engelstalige informatie te vinden.

Zijn anesthesiologen op de hoogte van wat te doen bij spieraandoeningen?

Anesthesiologen zijn hier over het algemeen goed van op de hoogte. De meest voorkomende spierziekten zullen al tijdens hun opleiding aan bod zijn gekomen. In de wat zeldzamere spieraandoeningen zal de anesthesioloog zich in aanloop op de ingreep mogelijk wat meer moeten verdiepen. Het is van belang dat u als patiënt tijdens het pre-operatieve consult merkt dat de anesthesioloog goed van uw aandoening op de hoogte is en dat hij/zij bereid is om zich hier eventueel extra in te verdiepen.


Onderzoek naar afwijkingen in de witte stof in de hersenen bij patiënten met de klassiek infantiele vorm

Verslag van presentatie door dr. H. van den Hout en J. van den Dorpel op het Spierziektecongres,14 september 2019 in Veldhoven - Door Wilma Treur en Liesbeth Mentink

Dr. Van den Hout; wat we de afgelopen jaren geleerd hebben over de hersenen

Om te begrijpen waarom we de hersenen bij baby’s met de ziekte van Pompe in de gaten gehouden hebben, moeten we eerst weer even terug naar hoe de ziekte wordt veroorzaakt. Mensen met de ziekte van Pompe maken een enzym (zure alpha glucosidase) niet of te weinig aan, waardoor glycogeen niet of onvoldoende wordt afgebroken. Hierdoor stapelt glycogeen zich op met name in de spiercellen. Door deze opeenstapeling ontstaat schade met name in de spieren wat leidt tot spierzwakte. Patiënten met de ‘late onset’ vorm van de ziekte, maken nog wel wat enzym aan. Zij krijgen in hun kindertijd of als volwassene geleidelijk toenemende klachten. Patiënten met de ‘klassiek infantiele’ vorm van de aandoening, hebben geen enzymactiviteit. Deze baby’s hebben al een groot zwak hart bij de geboorte, ontwikkelen snel toenemende spierzwakte en overlijden na één jaar als er niets gedaan wordt. Enzym-vervangende therapie (ERT) heeft dit veranderd. De eerst behandelde patiënt wordt nu 21 jaar.

Het probleem bij ERT is dat het enzym niet in het brein komt. De hersenen bestaan uit grijze stof en witte stof. De grijze stof wordt gevormd door de zenuwcellen. De witte stof bestaat uit de verbindingen tussen deze zenuwcellen, de witte stof banen. Uit onderzoek van overleden patiënten wisten we dat glycogeen zich stapelt in de hersenen. Dit werd alleen beschreven in de hersencellen van patiënten met de klassiek infantiele vorm van de ziekte van Pompe.

Omdat de hersenen zo ontzettend belangrijk zijn, worden deze goed beschermd. In de eerste plaats door een harde schedel. Binnenin de schedel worden de hersenen omgeven door hersenvliezen. De hersenvliezen beschermen de hersenen tegen bijvoorbeeld ziektekiemen in het bloed. Helaas leidt deze beveiliging er ook toe dat enzymtherapie de hersenen niet kan bereiken.

Wij hebben daarom de hersenen en de verstandelijke ontwikkeling van de kinderen met de klassiek infantiele vorm van de ziekte van Pompe nauwkeurig gevolgd. Aanvankelijk dachten we dat de ontwikkeling van de kinderen normaal ging. In 2016 meldde een moeder dat haar kind moeite had op school. We herhaalden onmiddellijk het ontwikkelingsonderzoek en deden een MRI. De MRI-scan van de hersenen liet uitgebreide afwijkingen in de witte stof zien en de ontwikkeling van het kind liep achter.

Hierop breidden we ons onderzoek uit. Zo vonden we bij elf kinderen (tot de leeftijd van zeventien jaar) veranderingen in de witte stof. Deze veranderingen namen langzaam toe door de tijd en varieerden per kind. Naast de MRIs werden ook intelligentietesten afgenomen. Daaruit kwam naar voren dat de intelligentie varieerde. We konden geen duidelijke afwijkingen vinden. De verwerkingssnelheid (je kunt dit ongeveer zien als de denk-snelheid/reactiesnelheid) was lager dan gemiddeld.

Jeroen van den Dorpel: het vervolgonderzoek

Het vervolgonderzoek richt zich op twee vragen:

  1. Wat is het onderliggend proces dat leidt tot de witte stof afwijkingen?
  2. Wat zijn de gevolgen voor patiënten met de late onset vorm van de ziekte van Pompe.

Door middel van specifieke MRI-technieken hopen we meer te weten te komen over het onderliggende proces. Er wordt onder andere gekeken naar welke specifieke witte stof banen betrokken zijn, naar de grootte van de verschillende hersengebieden (beschadigde gebieden kunnen kleiner worden) en naar de bloedvaten in het hoofd.

Op basis van het dagelijks functioneren van juveniele en volwassen Pompe-patiënten hebben we geen aanwijzingen voor betrokkenheid van de hersenen. Om uit te sluiten dat er witte stof afwijkingen of geheugenproblemen optreden, hebben we ook in deze groep onderzoek gedaan. Dit onderzoek bestond uit twee onderdelen. Een MRI-scan van de hersenen en een korte geheugentest. We hebben nog niet alle verzamelde MRI-gegevens kunnen analyseren, maar alle scans al wel radiologisch beoordeeld. We hebben geen witte stof afwijkingen gevonden en de korte geheugentesten waren niet afwijkend. Op dit moment hebben we geen aanwijzingen voor betrokkenheid van de hersenen bij late onset Pompe-patiënten.


Hart en vaatziekten bij volwassen met de ziekte van Pompe

Verslag van presentatie door dr. M. Wagenmaker, internist en endocrinoloog op het Spierziektecongres, 14 september 2019 om Veldhoven - Door Wilma Treur en Liesbeth Mentink

Er zijn in Nederland veel mensen met hart- en vaatziekten en we zien naarmate mensen ouder worden een toename in de laatste jaren.

De vraag is: Komen hart- en vaatziekten bij volwassen patiënten verhoudingsgewijs (nog) vaker voor?

Er heeft een MRI-onderzoek plaatsgevonden onder zeventien patiënten met de late onset vorm van de ziekte van Pompe en de resultaten zijn vergeleken met achttien gezonde mensen.

De conclusie van dit onderzoek is dat er weinig verschil is, slechts milde en niet-specifieke afwijkingen zijn bij een klein deel van de patiënten gevonden. Bij enkele andere kleine studies zijn er geen structurele afwijkingen bij echo en MRI gevonden.

Maar hoe zit het dan met de vaten? Ook hier is onderzoek naar gedaan. Er zijn 84 volwassen met de ziekte van Pompe vergeleken met 179 gezonde mensen.

Uit dit onderzoek kwam naar voren dat mensen met de ziekte van Pompe een stijvere lichaamsslagader hebben en 36% een hogere bloeddruk heeft, in tegenstelling tot de gezonde mensen waar 20% een hogere bloeddruk heeft. Ook de diameter in de halsslagader is iets nauwer. Het is de vraag of dit gevolgen heeft.

Wat we wel weten is dat andere risicofactoren een rol spelen bij hart- en vaatziekten namelijk:

  • overgewicht;
  • weinig lichaamsbeweging;
  • suikerziekte;
  • hoge bloeddruk;
  • hoog cholesterol;
  • roken;
  • ongezonde voeding;
  • stress;
  • alcohol.

Hoe zit dit bij mensen met de ziekte van Pompe?

Er is gekeken hoe het zit met het BMI, dat wil zeggen de Body Mass Index, bij volwassenen met de ziekte van Pompe. Het BMI geeft aan of je gewicht gezond is in relatie tot je lengte. We spreken van een goed BMI als deze onder de 25 is. De resultaten van dit onderzoek zijn als volgt:

Het gemiddelde BMI bij alle Pompe-patiënten is 25,46. Ongeveer 49% heeft overgewicht, dat wil zeggen een BMI boven de 25 en 15,2% is obees, dat wil zeggen een BMI van boven de 30. Een belangrijke kanttekening hierbij is dat bij Pompe de BMI een onderschatting is van de werkelijke vetmassa.

De ziekte van Pompe is een risicofactor voor obesitas, maar waarom?

Spieren gebruiken energie, ook in rust. Maar we bewegen/sporten minder en omdat Pompe-patiënten veelal minder spiermassa hebben, is het basaal rust metabolisme verlaagd. Met andere woorden: een inname van zeshonderd calorieën zou voor sommigen volstaan. Een over-inname ligt dus op de loer.

Obesitas kan leiden tot verminderde gevoeligheid van de spieren voor insuline, een hoge bloeddruk, hoog cholesterolgehalte, verminderde spiermassa, moeilijk bewegen door gewicht en hart- en vaatziekten. Ook de longfunctie kan hierdoor verminderen.

Ondanks dat een groot deel van de Pompe-patiënten overgewicht heeft, is het nog onduidelijk of hart- en vaatziekten en de risicofactoren daarop ook echt vaker voorkomen bij Pompe. Daarom blijven de patiënten allemaal gevolgd worden in het expertisecentrum. Dit onderzoek loopt al enige tijd en onderdelen die hierbij horen zijn de vragenlijsten, bloed- en urine afname, hartfilmpje en een dertig minuten bloeddrukmeting. 86 mensen hebben al meegedaan en acht hebben toegezegd om mee te doen.

Het expertisecentrum is bezig met een leefstijlprogramma waarover wellicht volgend jaar meer verteld kan worden.


Update over de verschillende studies en therapieën

Verslag van presentatie door Prof. Dr. A. van der Ploeg en Dr. A. Bergsma op het Spierziektecongres op 14 september 2019 in Veldhoven Door Wilma Treur en Liesbeth Mentink

In deze presentatie vertelt prof. dr. van der Ploeg over de studies die momenteel in het  expertisecentrum lopen of binnenkort gaan starten. Dr. A. Bergsma vertelt over de verschillende therapieën die momenteel wereldwijd onderzocht worden.

Prof. dr. van der Ploeg vertelt met enige trots dat het expertisecentrum in Rotterdam het grootste is in de wereld en daardoor uniek. Alle mensen met de ziekte van Pompe in Nederland komen naar dit centrum en dat betekent dat er meer dan 150 patiënten gezien worden door de artsen. Dat komt nergens anders in de wereld voor.

Zo is 3 t/m 6 september 2019 door het expertisecentrum een grote conferentie georganiseerd in Rotterdam, genaamd SSIEM (Society for the Study of Inborn Errors of Metabolism). Er waren 3000 artsen, onderzoekers en wetenschappers aanwezig uit 86 landen die gezamenlijk spraken over de verschillende stofwisselingsziekten en die niet alleen op hun gebied verbinding zochten, maar juist ook op andere medische gebieden zoals bijvoorbeeld ouderdom.

Er loopt momenteel een aantal studies in Rotterdam of er wordt aan gewerkt, te weten:

  1. Het thuisinfusieproject, een klinische studie waarbij aan de hand van de infuusinfo van de patiënten thuis en vragenlijsten meer inzicht wordt verkregen over hoe de thuisinfusen verlopen. Hoe wordt het verdragen en zijn er verbeteringen mogelijk?
  2. En er wordt gewerkt aan de trainingsstudie van dr. L. van den Berg, waarbij de patiënten die hebben meegedaan aan het sportprogramma een paar jaar geleden, opnieuw benaderd zullen worden voor een follow-up.

Daarnaast loopt er een aantal trials of zullen er een aantal opgestart worden zoals:

  • NeoGAA, deze studie van Genzyme is gericht op veiligheid en effectiviteit. Uitgangspunt is dat deze ERT beter wordt opgenomen in de spier dan Myozyme. Deze studie richt zich met name op de volwassen patiënten met de ziekte van Pompe. In deze studie wordt de werkzaamheid van het NeoGAA vergeleken met Myozyme. Als je aan deze trial meedoet weet je het eerste jaar niet wat je krijgt. Na één jaar stap je over op NeoGAA. Er zijn wereldwijd negentig mensen die mee doen aan deze trial.
  • En er loopt een trial met ERT in combinatie met een chaperonne van Amicus. De chaperonne is een pil die van tevoren moet worden ingenomen en zorgt dat het enzym langer stabiel blijft en daardoor langer in het bloed. Aan deze trial kunnen ook patiënten mee doen die nu Myozyme gebruiken; je krijgt dan of Myozyme met een placebo of de ERT van Amicus met een chaperonne. De trial loopt een jaar en je weet tijdens het eerste jaar niet wat je krijgt. Na een jaar krijgt iedereen in de trial het Amicus product met de chaperonne.
  • Er wordt een nieuwe trial gestart met NeoGAA in Rotterdam. Hiervoor worden nog patiënten gezocht die merken dat ze achteruitgaan (ondanks de Myozyme) en niet ouder dan vijftig jaar zijn.

Wanneer het expertisecentrum een trial wil starten, dient ze deze eerst aan te bieden aan de METC, dat wil zeggen het Medische Ethische Toetsing Commissie van het Erasmus MC. Zij beoordelen of de trial voldoet aan vooraf gestelde voorwaarden. Dit wordt nog eens licht overgedaan door het CCMO (Centrale Commissie voor Mensgebonden onderzoek), dat is een landelijke commissie die ook toestemming moet geven. De trials onder b en c zijn goedgekeurd en prof. dr. van der Ploeg geeft aan dat er nog volwassen patiënten worden gezocht om mee te doen aan de trial van Amicus (twee à drie plaatsen) en aan het nieuwe, nog te starten NeoGAA onderzoek.

U kunt zich hiervoor opgeven via het emailadres: metaboolcentrum@erasmusmc.nl.

In het tweede deel van de presentatie gaat dr. Bergsma dieper in op de verschillende therapieën die wereldwijd onderzocht worden zoals:

  • AAV Gentherapy, hierbij wordt een virus (met daarin een gemuteerd gen) in de lever gebracht en dan gaat de lever het enzym alpha-glucosidase maken. Voordeel van deze therapie is dat het in theorie maar één keer hoeft te gebeuren.
  • Spark start binnenkort met een AAV gentherapie. Een van de voorwaarden hierbij is dat je geen anti-lichamen tegen het verkoudheidsvirus hebt.
  • In Amerika wordt gewerkt met de AAV vector die in de spiercellen moet worden gespoten en daar loopt ook een aanvraag om met AAV 2/8 via de lever te starten.
  • In Nederland wordt gekeken naar de mogelijkheden van de lentivirale gentherapie, dat wil zeggen dat het DNA dat zich normaal in het virus bevindt en ziekte veroorzaakt, wordt vervangen voor een stukje DNA dat alpha-glucosidase kan maken. Met dit virus worden de bloedstamcellen van de patiënt besmet en via een beenmergtransplantatie wordt dit teruggeplaatst in het lichaam. Dit wordt momenteel getest op muizen en daar werkt het goed in het hart, maar niet in de spieren en de hersenen. Nu zijn er aanpassingen gedaan door het toevoegen van een IGF2-tag. De resultaten zien er veelbelovend uit, in muizen is er nu correctie te zien in hart, spier en hersenen.
  • In het laboratorium wordt ook gewerkt met antisense oligonucleotiden (AON’s). Een veelvoorkomende mutatie bij patiënten met de ziekte van Pompe (~ 90% van de late onset patiënten) zorgt dat er een fout zit in het RNA. AON’s kunnen specifiek binden aan het RNA dat wordt afgeschreven van het GAA gen. De AON’s helpen vervolgens om de fout te herstellen en de productie van GAA eiwit vanuit de eigen cel weer op gang te brengen.

De middag werd afgesloten met een korte presentatie van het Prinses Beatrix Spierfonds, afgekort het PBS. Ellen Sterrenburg van het PBS en Roxanne Kalaitzis van de stichting ziekte van Pompe vertellen over de wijze waarop het fonds werkt om gelden binnen te halen en ter beschikking stelt aan bepaalde onderzoeken op het gebied van spierziekten.


Met dank aan

Met dank aan Spierziekten Nederland.


Anesthesie bij congenitale spierziekten

Wat zijn de aandachtspunten? Waar moet u op letten?


Onderzoek naar afwijkingen in de witte stof in de hersenen

bij patiënten met de klassiek infantiele vorm.


Hart en vaatziekten bij volwassen met de ziekte van Pompe

Er zijn in Nederland veel mensen met hart- en vaatziekten en we zien naarmate mensen ouder worden een toename in de laatste jaren.


Update over de verschillende studies en therapieën

In deze presentatie vertelt prof. dr. van der Ploeg over de studies die momenteel in het  expertisecentrum lopen of binnenkort gaan starten. Dr. A. Bergsma vertelt over de verschillende therapieën die momenteel wereldwijd onderzocht worden.